De Nieuwstad van Culemborg – dit is het omgrachte stadsdeel ten zuiden van de Binnenpoort – stelt de historicus nog altijd voor raadsels: vragen waarop niet zo een, twee, drie een antwoord is te vinden. Dat heeft alles te maken met haar ontstaansgeschiedenis.
In feite is deze ‘Nieuwe stad’ namelijk ouder dan het stadsdeel rond de Markt dat in 1318 als ‘Culemborg’ stadsrechten kreeg. Dat stadsdeel werd in de middeleeuwen steevast de ‘Oude Stad’ genoemd, maar was nog helemaal niet zo oud.
De nederzetting Culemborg is namelijk pas in het laatste kwart van de dertiende eeuw ontstaan, vlakbij het kasteel van de latere heren van Culemborg. Er werd markt gehouden, en dat vroeg een vorm van organisatie. Net zoals dat bijvoorbeeld met Zaltbommel het geval is geweest, lijkt Culemborg eerst een ‘oppidum’ en pas daarna echt ‘stad’ te zijn geworden. Een oppidum was een versterkte marktplaats, met een eigen bestuur, bestaande uit een (markt)rechter en schepenen die recht spraken, en buurmeesters (later burger-meesters) die de overige publieke zaakjes regelden. Geen wonder dus dat er in de stadsrechtbrief van 1318 niks te lezen staat over de benoeming van stadsbestuurders. Zij waren er immers al, waarschijnlijk zelfs vóór 1310, het jaar waarin de door de kasteelheer gestichte Barbarakapel tot een parochiekerk verheven werd. Culemborg wordt immers al in 1303 een oppidum genoemd. [1]

De Culemborgse Nieuwstad op de handgekleurde kaart van Jacob van Deventer (Gelders Archief, collectie Plattegronden, 0963-15), omstreeks 1560. Klik op de afbeelding voor de gehele kaart (gekanteld).
Buiten de zuidelijke poort van de Oude Stad, nu de Binnenpoort, lag toen echter al een oudere boerennederzetting met een eigen kapel. Deze kapel wordt in 1135 genoemd, dus bijna twee eeuwen eerder. Het was de kapel van Lanxmeer, de latere Janskerk van de Nieuwstad, die kort na 1250 tot parochiekerk werd gemaakt. De priester-pastoor was een ‘witheer’, een kanunnik uit de abdij van Mariënweerd. Na 1390 heeft de heer van Culemborg het dorp Lanxmeer omgracht en als nieuw stadsdeel bij zijn ‘oude stad’ getrokken.
Parijs en Lanxmeer
Dat hij dit niet meteen heeft gedaan, komt omdat hij het in Lanxmeer niet alleen voor het zeggen had. Ook andere heren hadden er rechten. Hoe zat dat dan?
Laten we eerst het gebied zelf eens bekijken. Twee wegen zijn van belang. De eerste is de Zandstraat, die zuid-noord gaat en de stroomrug van het verlande watertje de Meer volgt. De P(a)rijssestraat gaat west-oost. Bij de Varkensmarkt komen ze samen. In feite gaat het hier zelfs om twee nederzettingen : langs de Prijssestraat liggen de hofsteden van het buurtschap Prijs of Parijs, langs de Zandstraat de boerderijen van Lanxmeer. De kapel van beide ‘dorpjes’ stond op het St. Janskerkhof. De Meer loopt er in die tijd nog vóór langs. Het godshuis staat dus op de andere oever. Later is de Meer tot stadsgracht gemaakt. Daarvoor werd zij vergraven, waardoor zij ten oosten van de kerk kwam te liggen.

Besloten Prijs, buiten de Prijssepoort, gelegen tussen de Prijsseweg en de Oude Rekummer of Karnemelkse vaart, op een kaart uit 1810 (Gelders Archief, Verpondingskaarten, 0873-222).
Een belangrijk watertje was ook de ‘Oude Rekemer’, via welke de polder Redichem naar het westen afwaterde. Zij liep dwars door de latere Nieuwstad, met duikers onder de stadsgrachten. Vandaar dat zij hier de ‘Duikersloot’ werd genoemd. Buiten de Westergracht liep zij verder in de veel bredere Karnemelksevaart.
In 1317 komt de Rekemer voor als dat ‘waterken van Redichem’, dat vanaf De Hond in de kerkgracht van Lanxmeer stroomde. Vandaar ging de wetering vanaf de zuidwesthoek van ‘den kerchove’ … tot Parijs waert’. [2]
De Rekemer vormde in feite de zuidgrens van het dorp Parijs. Ook buiten de stadspoort was dat zo. [3] Tussen de Prijsseweg (nu Jan van Riebeeckstraat) en de Karnemelksevaart lagen hofsteden en boomgaarden. ‘En zijn vanoudts genaemt de Prijssche bongaerden’, aldus de omschrijving in een tijnsregister uit 1567. [4]
Veel later nog, in 1782, komt het gebiedje voor onder de naam ‘Besloten Prijs’. [5]
In het Wezel
Het genoemde tijnsregister geeft meer belangwekkende informatie. Zo blijkt het gehele gebied ten noorden van de Prijssestraat, van de Varkensmarkt tot de Papensteeg, de naam Het Wezel te dragen.
De tijnzen (een soort erfrenten) ‘int Wezel’ werden geheven uit huizen,
‘beginnende opten houck vande Prijssche straet tegenover de Wouwer aen de westzijde, ende soo voorts lancx de Voorstraat [ = Varkensmarkt ],
[ dan ] achterom voerby de Lancxmer-wyntmoelen tot aenden Blauwen toirn, ende soe duer de stege [ = Papesteeg ] aldaer tot aende Prijssche straet,
ende deselve Prijssche straet wederom tot aenden voirscreven houck dair ‘t Wesel begint.’

Op de hoek van de Varkensmarkt en Zandstraat lag tot 1609 een drenkplaats voor het vee. Deze heette het Wed of de Wouwer.
De Wouwer was een wed waar het marktvee gedrenkt kon worden. Het lag in de knik van de Zandstraat en de Varkensmarkt. In 1602 maande het stadsbestuur nog tegen het ‘stoppen en aenlanden’ van dit wed en van de Duikersloot. Beide moesten in oude luister worden hersteld. Kennelijk is dit van korte duur geweest. In 1609 werd er een huis getimmerd ‘op de wedde of wouwer van de Varkemerkt’.
Wouwer en Wezel komen al voor in veertiende-eeuwse rekeningen. Vraag is wat het Wezel nu precies voor een gebied is geweest. En hoe het aan zijn naam komt?
Nú draagt alleen een strook grond langs de Westersingel nog die naam. Kennelijk heette het gehele gebied ten oosten van deze singel en de Papesteeg (zij liggen in elkaars verlengde) ooit zo. Het terrein ten westen ervan heette De Geer. Hierop stond – direct ten zuiden van de dijk – het eerste (stenen) kasteel van de heren van Culemborg.

Het tijnsblok ‘In het Wezel’, tussen de Prijssestraat en de Molenstraat, en het gelijknamige gebied Het Wezel langs de Westersingel, op de kaart van mr. Jacob Perrenot van circa 1765. Hoorde ook het terrein van ‘Nieuwe Hof’ (voorheen klooster Mariëncroon) tot het gebied met die naam ?
De Naald
Een andere merkwaardige naam is die van de Aald of Naald. Onder deze naam stond vroeger de Kloosterstraat bekend; zij liep toen nog door tot aan de Nieuwstraat. Tot omstreeks 1850 heette de straat de Naaldsteeg, daarna werd het ‘Klooster’-steeg en in 1929 Klooster-‘straat’
Merkwaardig is de naam omdat de heer van Buren in 1400 een heerlijkheid blijkt te bezitten die dan ‘In den Naelde’ heet. [6] Zij wordt omschreven als gaande :
“vander Weyderstegen neder tot op den grave [gracht], die om de alde poorte [stad] tot Culenborch geet,
met der suydsijde streckende an dat Sant, met der noortsijde an den utersten walle ten Hontwart, van den cingelgrave, die die heer van Culenborch daer heeft doen graven,
met den kerckhave [kerkhof] tot Lanxmeer”.
Gaat het hier om hetzelfde gebied? Mogelijk, al is de omschrijving niet geheel duidelijk !
Kijken we naar het tijnsregister van 1567, dan zien we dat de Naald vroeger meer is geweest dan maar één straat. De naam slaat namelijk op twee straatdelen: het ene begint west ‘aen den borchwal’ (Westerwal) en loopt vandaar tot aan de (oude) Nieuwstraat; het andere start in het noorden vanaf de Duikersloot, achter het klooster Jeruzalem. Dit laatste deel is de Kloosterstraat. Kennelijk heetten zowel de Kloosterstraat als de huidige Nieuwstraat oorspronkelijk De Naald. Deze straat liep dus met een knik naar de wal.
De (oorspronkelijke) Nieuwstraat (tussen Zandstraat en Kloosterstraat; nu Boerenstraat) is – zoals blijkt uit de naam – een nieuw aangelegde straat en dus van later datum. In het register van 1567 staat het nog zo: ‘In de nieuwstrate genaemt Baldewijnstrate’.
Het eerste huis in deze straat (vanaf de Zandstraat) was eigendom geweest van Baldewijn de Moelre. Waarschijnlijk ontleende de straat daaraan in de zestiende eeuw haar naam. Op het andere einde van dezelfde straat stond ook een huis, dit was gelegen ‘opten houck van den Aelt’.

De Nieuwstad met Naald- of Kloostersteeg, Nieuwstraat en Zadel- en Lepelstraat, op het Uitbreidingsplan van 1931 (Gelders Archief, Gedeputeerde Staten, 0039-12615-001). Ook de Vingerhoed (tegenover de Zadelstraat) is zichtbaar.
Oud dorp wordt ‘nieuwe stad’
De heer van Culemborg maakte al in 1388 plannen om ‘die stat te meeren’ en uit te breiden naar het zuiden. Daarvoor moest hij zaken regelen met de andere belanghebbenden in het spoedig te omgrachten gebied. Dat waren de abt van Mariënweerd en de (oudste zoon van de) heer van Buren.
De rechten van de eerste kocht hij in 1393, met de tweede maakte hij in 1396 afspraken om hun beider rechten te zijner tijd tegen elkaar te ruilen. [7] De heer van Buren had delen van de gerechten van Lanxmeer en Paveien in bezit en ook een gericht dat lag tussen de polder De Hond en het ‘Land van Culemborg’. Vermoedelijk ging het daarbij om de heerlijkheid ‘In de Naeld’. Pas in 1425 kwam de ruiling werkelijk tot stand. [8]
De heer van Buren kwam kort daarna – gedurende het Utrechtse Schisma – in oorlog met de heer van Culemborg. Zij waren partij in de strijd tussen de door de Utrechtse kapittels gekozen Rudolf van Diepholt en de door de paus gewijde bisschop Zweder van Culemborg.
In augustus 1427 sloot hij daarom – met zijn broer Jan van Buren – een verdrag met Rudolph van Diepholt en de stad Utrecht, waarin bepaald werd dat de heer van Buren bij een zege van Rudolf ‘die nywe stat van Culenborch’ zou krijgen, die immers – zo stelde hij – ‘op zijn aarde’ lag. [9] In 1435 werd die heer, heer Willem van Buren, zelf uit al zijn heerlijkheden verdreven.
Andere vragen
Kwesties als die van De Naald en Het Wezel zijn niet de enige onduidelijkheden in de wordingsgeschiedenis van de Nieuwstad. Wie de oude plattegronden bestudeert, ziet nog wel meer vraagtekens.
Aandacht vraagt de situatie rond het Janskerkhof, met de zogenaamde Commanderie ten noorden ervan en de diepe inspringing van de stadsmuur ten zuiden ervan. Liep daar misschien een oude waterloop. En was dat de Meer ?
Wat mogen we ons verder voorstellen van het stukje land buiten de Zandpoort, bij de Hockesingel, waar de Weidsteeg als vanouds zo merkwaardig omheen loopt.
Niet minder intrigerend is de vraag waarom de Prijssepoort als stadspoort van de Nieuwstad verdwenen is en wanneer dan wel. Op de kaart van Jacob van Deventer uit de jaren ‘60 van de zestiende eeuw ontbreekt zij reeds.
Vragen te over voor wie de antwoorden zoekt.

Er zijn nog genoeg vragen te stellen over het gebied tussen Zandstraat en de Oostergracht, van het Sint-Janskerkhof tot de Zandpoort en daarbuiten.
Het bovenstaande artikel stond eerder in Extra Nieuws, editie Culemborg, van woensdag 2 augustus 2000, als een van de zeventien afleveringen van de rubriek ‘Monumentenpraat’, die vanaf oktober 1999 tot eind mei 2001 in genoemde weekkrant zijn verschenen.
De tekst is hier nader verduidelijkt en verder van bronvermeldingen en nieuwe illustraties voorzien.
Noten:
- Volgens Hubert Schenk van Culemborg in 1343 hadden zijn vader Jan en grootvader Hubert van Bosinchem de stad Culemborg ‘gemaakt’. Jan gaf Culemborg in 1318 zijn stadsrecht, grootvader Hubert gaf haar vermoedelijk al enige tijd voor zijn overlijden in 1300 schepenrecht, in plaats van het tot dan geldende buren- óf tijnsrecht. [↑]
- Cartularium Mariënweerd, no. 183 (25 april 1317). [↑]
- Een watergang komt vaker voor als grens van een gerecht. De (Lagewaardse) Bangraaf vormde in de Lage Waard boven het dorp en oostelijk van de Ganssteeg de grens tussen Beusichem en Zoelmond. [↑]
- Gelders Archief 0012, Gelderse Rekenkamer, inv. 7128. [↑]
- RAR 1517, (Oud-) Rechterlijk archief Culemborg, inv. 179 (schepenkennis 11 nov. 1782). [↑]
- Gelre, Uitheemsche Leenen, blz. 56, no. 40. [↑]
- Gelders Archief 0370, Archief Heren en Graven van Culemborg, regesten 359 (1393) en 283 (1396). [↑]
- Ibidem, regesten 832 en 832a (1425). [↑]
- Utrechts Archief 701, Stadsbestuur Utrecht, inv. 463 (27 aug. 1427). [↑]
De oorspronkelijke foto’s bij het artikel in Extra Nieuws van 2000. Met de plek van het oude Wed aan de Varkensmarkt en de restanten van het Jerusalemklooster achter de voormalige smederij van Cees Heij.