Culemborg rond 1300
Na de Romeinse tijd was het westelijk rivierengebied schaars bevolkt. Er woonden alleen mensen op de hoge gronden langs de rivieren en op de oude stroomruggen. Deze hoge gronden werden van elkaar gescheiden door de tussenliggende wildernis van drassige kom- en veengebieden. Toen de bevolking begon te groeien, werden deze gebieden in de elfde en twaalfde eeuw op grote schaal ontgonnnen.
In de Karolingische tijd (750-900) worden vlakbij Culemborg al plaatsen als Buren en Asch genoemd, en ook Beusichem bestond al. Zij behoorden tot de gouw Teisterbant, dat grofweg het gebied tussen Tiel en Gorinchem besloeg, gelegen tussen de noordelijke oevers van de Linge en de Maas. Het riviertje de Zoel, tussen Zoelen en Zoelmond vormde de oostgrens ervan.

Culemborg en naburige plaatsen langs de Lek (kaart van de Alblasserwaard, 16de eeuw)
Otto I de Grote en Waldger de Fries
Culemborg lag op de grens van twee gouwen. Het behoorde een beetje bij Teisterbant en een beetje bij de gouw Lek-en-IJssel.
In 944 schonk keizer Otto I in deze gouw heel veel landerijen en rechten aan de Utrechtse kerken van Dom en Oudmunster. Deze lagen lagen in het gebied van Lexmond tot Goilberdingen op de zuidelijke Lekoever; van Jaarsveld, Tull en ’t Waal en Honswijk op de noordelijke oever, en langs de Hollandse IJssel bij IJsselstein.
Al deze bezittingen waren van graaf Waldger (die 898-936 voorkomt) geweest. Deze was graaf in Teisterbant en Lek-en-IJssel. Ook Redichem, het gebied waar later de stad Culemborg werd gesticht, moet ertoe behoord hebben. De heer van Culemborg hield hier als leenman namelijk al het land in leen van beide genoemde kapittel-kerken.
Ook de namen van de dorpen langs de Lek wijzen op oude bewoning. Beusichem en Redichem horen tot de Frankische heem-namen, ouder dan de tiende eeuw. Heem betekent ‘woonplaats’, bij Beusichem van een Boso en bij Redichem mogelijk van een Redbod of Radboud.
Ten westen van Culemborg vinden we iets jongere namen: Helsdingen, Everdingen en Goilberdingen. De uitgang –ingen komt van ‘eng’, het oude akkerland van een dorp. Ook hier zie je combinaties met persoonsnamen. Goilberdingen komt van Godebrecht-inge, ofwel de eng van Godebrecht.

Otto de Grote werd in 936 koning van de Duitsers en in 962 keizer. Op zijn zegel uit die tijd staat hij afgebeeld als ‘Otto Imperator Augustus’.
Oude gronden
De oudste bewoning op Redichem lag aan de oostkant. Een oude kaart van ca. 1640 toont hier – bij De Bol – nog de boomgaarden langs Achterweg en Redichemse dijk, waar eens de boerderijen lagen.
Vroege bewoning vinden we verder op de Schoonrewoerdse stroomrug, die iets zuidelijker, vanuit het noordoosten onder De Hond en de Nieuwstad naar het westen loopt. En ook op de zandige rug die – komend vanuit het zuiden – zijn naam heeft gegeven aan de polder ‘Het Zand’ (dit is het noordelijke deel van Lanxmeer).
Al in de twaalfde eeuw stond hier – in de bocht van het watertje De Meer – een omgracht mottekasteeltje, dat het centrum was van de latere heerlijkheid Kaetshage.
Nog in de elfde eeuw zijn de polders aan weerszijden van de Meer ontgonnen. Eerst aan de oostkant, vanaf de ‘Voorkoopstraat’.
Tussen de Audaseweg en deze straat lagen daar de boerderijen van het Beusichemse dorpje Weide of Weithusen. De namen Weidsteeg en Terweide herinneren hier nog aan. De nieuwe ontginning stond vanouds bekend als het ‘Weiderveld’ of de ‘Voorkopen’.
Ten zuiden van Het Zand, beneden de Kaetssteeg, werd aan de andere kant van de Meer het ‘Lanxmeerse veld’ ontgonnen.
In dezelfde eeuw werd ook het oostelijke deel van Goilberdingen verkaveld, en tussen de Prijsseweg en de Rietveldseweg de polder Prijs of Parijs ontgonnen. De gerechten daar hoorden toe aan de Uten Goye’s, heren van Hagestein en Houten.
![Oude hofsteden en boomgaarden langs de Achterweg op Redichem [ kaart Isaac van Geelkercken, 1640 ]](https://www.blommers-kaetshaag.nl/wp-content/uploads/3.-kaart-Redichem-geelkercken-1640.jpg)
Oude hofsteden en boomgaarden langs de Achterweg op Redichem (kaart Isaac van Geelkercken, 1640)
Nieuwe polders
Voorkoop en Lanxmeer zijn zogeheten ‘cope-ontginningen’. Kenmerkend hiervoor is de systematische manier waarop een stuk wildernis werd ontgonnen. Om het gebied goed te kunnen ontwateren, werden haaks op de ontginningsbasis (veelal een kade of een reeds bestaande watergang) evenwijdige sloten gegraven, die tegelijk dienden als perceelsgrenzen voor de uitgezette hoeven.
Een standaard maat van een hoeve was 16 morgen groot (13,5 ha), de percelen waren doorgaans 30 roeden breed (ca. 115 meter) en ongeveer 1250 meter lang. Op de kop van een hoeve stond in de regel de boerderij van de boer of ‘kolonist’ aan wie de hoeve was uitgegeven. De verdeling in evenwijdige hoeven zien we ook al in Goilberdingen en Parijs.
– Drie overheren
In 1108 waren de ontginningen die werden uitgevoerd vanuit de gebieden langs de Lek en Linge, elkaar al zo dicht genaderd, dat het nodig was dat de bisschop van Utrecht een verdeling maakte.
Op grond daarvan is het ‘Culemborgerbroek’, ten westen van Lanxmeer, aan drie partijen uitgegeven. Dit waren de heren van Cuijck (heren van Malsen), de heren van Rode (St. Oedenrode) en het Utrechtse kapittel van Sint Marie. Ook langs de Linge deelden deze drie een-derde-delen van gerechten, tienden en kerken.
De rechten van Rode en Sint Marie zijn later overgegaan op de graaf van Gelre. Van hem had de heer van Culemborg rond 1300 het tweederde deel van gerecht, hoeven en tienden in leen. De heer van Kaets hield het laatste derde deel, als leenman van de heer van Cuijck.
De hoeven in dit gebied waren dus niet aan kolonisten uitgegeven, maar in bezit gebleven van de lokale heren, die ze verpachtten of in leen hadden uitgegeven aan hun eigen leenmannen.

Rechts van de opvallende bocht in de ‘Paveise kade’ stond het Kerkje van Paveien. De kade verbindt de Holderweg en de Lange Avontuurse weg.
– Het kerkje van Paveien
Het Culemborgerbroek is in twee fasen ontgonnen. Eerst het oostelijke stuk tot de ‘Rommersteeg’, en later het aansluitende gebied ten westen ervan, met als ontginningsbasis de ‘Hollanderweg.
Toen de ontginning compleet was, is midden in de polder het ‘kerkje van Paveien’ gesticht. Dit was een eenvoudig tufstenen zaalkerkje van 16 x 9 meter; het stond op een omgrachte kerkheuvel. De Paveise kade loopt er nog altijd met een bocht omheen. In 1943 zijn hier opgravingen gedaan.
Tot het kerspel (de parochie) Paveien hoorden Lanxmeer en het Culemborgerbroek, alsook de polders Tienhoven en Zowijk, boven de Rietvelseweg bij de Diefdijk.
Redichem hoorde aanvankelijk tot Beusichem; Parijs en Goilberdingen tot Hagestein.
De kerk van Paveien is maar kort een kerspelkerk geweest. Al vóór 1210 werd de kerkelijke bediening overgebracht naar de kapel (de latere Janskerk) van Lanxmeer. De pastoor daar was een geestelijke van de abdij van Marienweerd, langs de Linge bij Beesd. Deze abdij was in 1129 gesticht door de heren van Cuijk. Zij schonken haar onder Culemborg o.a. de tienden van 20 hoeven te Paveien, 50 morgen op de Hond en 9 hoeven land op Lanxmeer. Het ‘pastoorsgoed’ van de kerk bestond uit ‘De Hoge Bijl’, een polder van 39 morgen vlakbij de huidge A2. Hieruit trok de pastoor van de kerk zijn inkomsten.

De polderblokken Paveien en Lange Avontuur tussen de Hollanderweg (onder) en de Nieuwe wetering. Het ‘kerkhof van Paveien’ is goed te zien. (Luchtfoto RAF, winter 1944/’45)
– Klink en wateroverlast
De spoedige daling van het ontgonnen land door inklinking, en de wateroverlast die daarvan het gevolg was, maakte al snel een andere afwatering noodzakelijk.
De polders in het broek (Rietveld, Korte Hoeven en Vretstro) loosden aanvankelijk noordwaarts via de Oude Vliet op de Lek. Toen dat niet meer kon, is de Nieuwe Wetering gegraven, dwars door de ontginning Rietveld. Deze voerde het water naar het westen, waar het via het Land van Acquoy uitwaterde op de Linge.
Aanvankelijk geschiedde dit nabij Leerdam door de Diefdijk, maar sinds 1410 loosde de Culemborse Vliet direct onder Acquoij via de ‘Oude Horn’ op de Linge.

Het gemaal ‘De Oude Horn’ in de Lingedijk onder Acquoij, waar het Culemborgse water werd uitgeslagen op de Linge.
Een lappendeken van gerechtjes
Rond 1300 had de heer van Culemborg nog lang niet alle rechtsmacht in het gebied dat nu tot de gemeente Culemborg behoort.
Eigenlijk had hij alleen de gehele rechtsmacht op Redichem en op het Lanxmeerseveld. In het grote ‘Culemborgse veld’ ten westen hiervan moest hij de macht delen met de heer van Kaets. Culemborg had er tweederde van het land en de bijbehorende rechtsmacht; de heer van Kaets een derde.
De heer van Kaets had midden in ‘het latere Culemborg’ ook een aantal zelfstandige (rechts)gebieden. Hij bewoonde het kasteeltje Kaetshage en bezat vrijwel alle landerijen op het Zand (boven de Kaetssteeg / nu deels nog: de Beesdse weg). Verder had hij rechtsmacht in de Nieuwstad (de heerlijkheid ‘in den Aeld’) en in de polder Tienhoven, dicht tegen de Diefdijk.
Een derde heer met rechtsmacht in het Culemborgse was heer was de heer van Hagestein. Tot zijn bezittingen hoorden de langs de Lek gelegen gerechten Hagestein, Everdingen en Goilberdingen. Goilberdingen grensde pal aan ‘Culemborg’; de ‘Groene weg’ (nu: gedeeltelijk nog de Gelddijk) vormde de grens met Redichem.
Ook de heren van Vianen en van Everdingen hielden enkele gerechtjes. Deze lagen vlak tegen de Diefdijk, in de polders Lage Prijs, Zowijk en de Welborn.

Culemborg vanuit de lucht, met polderblokken en watergangen. Bij de Molenvliet (tussen Bradaal en Diefdijk) stonden de Culemborgse poldermolens.
Later toegevoegde gebieden
Zo dicht als de stad Culemborg in 1318 aan Goilberdingen grensde, zo dichtbij lag ook het naburige gerecht Beusichem aan de oostkant.
In deze tijd hoorden de gebieden De Hond, Geeren en Ham nog tot Beusichem. De grens met Redichem / Culemborg lag destijds bij de huidige Lange Dreef en Oostersingel. Pas in 1438 kwam dit gebied door een ruil met de hertog van Gelre aan Culemborg. De grens kwam toen bij de Weidsteeg te liggen.
Ook de Redichemse Waard hoorde niet vanaf het begin bij Culemborg. Zij viel onder het gerecht Dwarsdijk onder Cothen, aan de andere kant van de Lek Deze waard was oorspronkelijk bezit van de Uten Goye’s, heren van Houten. Hun ‘grafelijke’ burcht lag bij het dorpje ’t Goy. De oude naam voor de Redichemse waard was dan ook ’s Gravenweerd.
Heer Jasper kocht deze – vanouds door twee Lekarmen omspoelde – waard in 1497 en voegde de erop staande ‘bouwhof’ toe aan zijn domeinen.

Hond, Geeren en Ham horen pas sinds 1438 bij Culemborg (kaart Marlet de Roussy, 1749)
De bovenstaande tekst is een lichte bewerking en uitbreiding op de tekst die ik in 2009 geschreven heb voor de Historische Canon van Culemborg, venster 3.
De ‘canon’ zelf is uitverkocht (!), maar het boek is als PDF eenvoudig te raadplegen.
Het artikel laat zien hoe het ‘Land van Culemborg’ er rond 1300 bijlag en uit welke brokken en brokstukken het sindsdien tot een geheel gesmeed is.