Culemborgs oudste geschiedenis met een korrel zout

En hy bouwde Culemborg anno 1144

Culemborgs oudste geschiedenis is in nevelen gehuld. Een eerste Van Bosinchem, Hubertus, vinden we in 1191 [1] genoemd. De naam ‘Kulenburg’ zelf duikt pas 90 jaar later, in 1281, voor het eerst op. Huberts gelijknamige kleinzoon blijkt er dan, vóór 1271, een versterkt huis te hebben gebouwd. In 1318 geeft diens kleinzoon Jan de nabij gelegen nederzetting stadsrechten. Dit zijn de feiten. Gegevens van oudere datum zijn er niet. Ook van de geschiedenis van Beusichem en de nederzettingen Paveien en Lanxmeer wordt ons eerst uit de twaalfde eeuw echt iets bekend.

 

Volgens Voet

Wie de Historische Beschryvinge van Culemborg uit 1753 van de historieschrijver A.W.K. Voet van Oudheusden erop naslaat, vindt een veel oudere geschiedenis. [2] De lezer stuit er op een mooie geslachtslijst, met fraaie huwelijken. Voet voert ons, van vóór 889 tot 1300, zeven heren van Beusichem en vijf heren van Culemborg ten tonele. En eigenlijk gaat hij nog verder terug, want hij begint zijn geschiedenis al rond het jaar 700 met de graven van Teisterbant. Voet baseerde zich op oude kroniekschrijvers, die hun best deden de illustere herkomst van de heren van Culemborg te bewijzen. Zijn geschiedenis begint echter veel te vroeg en staat vol van figuren die niet bestaan hebben. Eigenlijk kunnen we zijn relaas daarom maar het beste vergeten.

Toch is zijn verhaal boeiend. Er komen namelijk ook figuren in voor die wel degelijk bestaan hebben. Zijn dat leden van het geslacht Van Bosinchem (of Beusichem), dan hebben ze echter pas later geleefd. Ook Teisterbant en enkele door Voet genoemde graven hebben feitelijk bestaan. In meerdere opgevoerde situaties zit daarom zeker een kern van waarheid. Kijken we vooral daarnaar en nemen we Voets verhaal verder met de nodige korreltjes zout, dan is zijn relaas toch de moeite van het lezen waard.

Voet van Oudheusden

Eerste regels van Voet’s ‘Historische Beschryvinge’

Graven van Teisterbant

De heren van Beusichem sproten volgens Voet uit het geslacht van de graven van Teisterbant. In 742, zo verhaalt hij, erfde Diderik, graaf van Kleef, dit graafschap van zijn grootvader, die de laatste der oudste graven van Teisterbant was. Kleef en Teisterbant bleven daarna tot 834 verenigd. In dat jaar werd Teisterbant toegedeeld aan Robert, een jongere zoon van graaf Balderik. Zijn nakomelingen hebben het graafschap, aldus Voet, tot 994 bezeten.

Volgens oude schrijvers omvatte ‘dit aloude Graefschap’ een deel van de Betuwe benevens de Tieler- en Bommelerwaard en latere heerlijkheden als Arkel, Heusden, Altena, Leerdam, Culemborg, Buren en Vianen. ‘De Hoofdplaets van dit Graefschap was de zeer Oude Stad Thiel’, waar graaf Waldgerzyn gewoonlyk verblyf hield’ en door de Noormannen was omgebracht. Zijn zoon Diderik viel een zelfde lot te beurt. Hoewel Tiel hoofdplaats en zetel der graven was, was het waarschijnlijk ‘dat eenige derzelve te Avezaet by Thiel hun Hof hebben gehouden’.

Wapens Waldger en erfdochter Teisterbant

Wapens van Waldger van Acquitanië en erfdochter van Teisterbant. Uit: ‘de affcompste van de graven van Teijsterbant’ (Gelders archief, ahgc, inv. 1339)

Teisterbant werd een stuk kleiner, zo vertelt Voet, toen aan Roberts jongere zonen Dideryk en Robert respectievelijk het land van Altena en het land van Heusden werden toegedeeld. De oudste zoon, Lodewijk, volgde in de rest van Teisterbant op. Diens kleindochter was de erfdochter en zij bracht Teisterbant door huwelijk aan de reeds genoemde Waldger, zoon van Gerulf en (half)broer van Dirk, ‘eerste graaf van Holland’. Deze laatste drie personen zijn historische figuren, maar Voet plaatst ze, zoals hij vaker doet, wat eerder in de tijd. De echte Dirk werd tussen 916 en 928 vermeld, Waldger overleed na 928. De echte Waldger had als zoon Radbout. Voet laat hem echter opvolgen door een Diderik. Dideriks zoon Hendrik werd zijn navolger in Teisterbant. Een jongere zoon, Gerbrand, kreeg voor zijn deel Beusichem en Zoelen. We zijn hier echter terug in het ‘land van de fictie’.

Voet vertelt dat het graafschap Teisterbant ten tijde van graaf Ansfried teniet is gegaan. Deze Ansfried is weer een historische figuur. In 995 werd hij bisschop van Utrecht, en samen met zijn vrouw Hilsondis stichtte hij bij Maaseik de bekende abdij van Thorn. Ansfried, aldus Voet, ‘scheurde het Graefschap Teisterband aan verscheide stukken, geevende daer van een groot gedeelte aan het Bisdom van Utrecht’. Teisterbant is rond 1000 inderdaad in graafschappen uiteengevallen. Vermast wijst op de mogelijkheid dat zich nazaten van graaf Waldger in de gouwen Teisterbant en IJssel-en-Lek gehandhaafd hebben. Onder hen schaart hij de graven van Goije, waarvan we de nakomelingen in de dertiende eeuw aantreffen als de ministeriale Uten Goije’s, heren van Houten en Hagestein. Een neef van bisschop Ansfried, Unroch, ‘graaf in Teisterbant’ wijst Coldeweij aan als stamvader van de latere heren van Malsen en Cuijk. [3]

Uten-Goye en Cuijk

Wapens van de geslachten uten Goije en van Cuijck

Heren van Beusichem

We volgen Voets verhaal nu verder. Hij vermeldt Waldgers kleinzoon Gerbrand als eerste heer van Beusichem. Deze Gerbrand ‘heeft den Grondslag van het Kasteel en van de Kerk te Bosichem, welke door de Noormannen verwoest waren, weder gelegt’. Gerbrand ging het wapen van Beusichem voeren, ‘zynde drie schuins afgaende Balken van Keel of Rood op een Goud Schild’ met daarin, in de heraldisch gezien rechter bovenhoek, het wapen van Teisterbant. Voet laat hem in 925 overlijden, nadat hij 56 jaar had geregeerd.

Gerbrand werd opgevolgd door Dirk, die de wederopbouw van kasteel en kerk voltooide. Van het kasteel zegt Voet: ‘Dit Kasteel is voor ontelbaere Jaeren verwoest en verdweenen. Men gist dat het gestaen heeft digte by de Kerk ten Noorden van dezelve, daer nog een verheve en zeer hooge grond is, waer langs aen de eene zyde de ryweg en aen de andere het voetpad wordt gebruikt: de grond is nu een boomgaerd, en genaemt Stigten bly; of op een akker hier tegenover, als nog genaemt de Steenakker, daer veel puin en steenen gevonden worden’. Dirk is verder van belang omdat Voet diens jongere zonen Jan en Claes, dus al in het midden van de tiende eeuw, aanwijst als stamvaders van de heren Van der Weyde en van Kaets (of Kaetshage). Zoals Van Lennep aantoont, kwamen deze echter pas in de dertiende eeuw naar voren als jongere takken van het geslacht van de heren van Buren. [4]

Noemenswaardig is ook Dirks achterkleinzoon Roelof. ‘Hy wierd de Groote genaemt, omdat Hy van gestalte heel groot, of lang en boven maete sterk was’. Hij zou ‘opperste veldheer’ van keizer Hendrik V geweest zijn en in het jaar 1099 binnen Aken zijn overleden. Liefst 69 jaren laat Voet hem regeren, onwaarschijnlijk lang als men beziet dat latere heren die echt bestaan hebben, vaak maar zo’n 20 tot 30 jaar in de oorkonden voorkomen.

Gerbrand en Roelof

Gerbrand en Roelof de Grote, heren van Beusichem, uit ‘het boeck mitte schilderyen’ of genealogie van de heren en graven van Culemborg (Rijksmuseum)

We komen nu bij de stichting van Culemborg, bij Roelof, een kleinzoon van de eerder genoemde, en ‘laatste’ heer van Beusichem. Deze Roelof trouwde met Aleid, dochter van Gerard heer van Heinsberg, en zou in 1174 zijn overleden. Roelof staat als eerste ‘Bosinchem’ genoemd in de genealogische overzichten van Vermast en Dek. [5] Zij baseren zich daarbij op een aantekening van de zeventiende-eeuwse geslachtsvorser Booth, maar of deze Rodolphus een historische figuur is, staat allerminst vast. [6]

Volgens Voet dan had deze Roelof één dochter, Ida, ‘welke hy met haer vijftiende Jaer uithuwelykte aan Alard, heer van Buren’. Aan deze Alard was als bruidschat Beusichem beloofd. Roelof kreeg echter als nakomertje nog een zoon, Huibert of Hubert. ‘Nadat Hy [Roelof] dan Bosichem 39 Jaeren hadde geregeert, bouwde hy Culemborg Ao. 1144 voor deezen Zoon, en gaf hem dit Steedje of Vlek met het onderhoorig en omleggend Land na zyn dood tot een Erfportie’. Dit is hoe Beusichem en Culemborg van elkaar gescheiden zouden zijn.
Voet merkt hierbij nog op dat ‘meer als hondert Jaeren voor den tyd der bouwinge van Culemborg’ in de Utrechtse leenregisters al van Culemborg gewag wordt gemaakt, op grond waarvan sommige geschiedschrijvers meenden ‘dat de Stad ouder is, of dat daar een Burgt gestaen heeft voor de bouwinge der Stad genaemt Culenborg, welken naem Heer Roelof zoude behouden hebben, wanneer hy dit Steedje of Vlek aenleidde’.

 

Heren van Culemborg

Roelof was – volgens Voet – aldus de eerste heer van Culemborg; hij overleed in 1174 ‘op het Slot te Bueren’. Tijdens zijn regering werd de kerk te Beusichem – in 1131 – opgedragen aan het kapittel van Sint Jan te Utrecht. Roelof regeerde volgens Voet precies even lang (!) als zijn illustere grootvader, namelijk 69 jaar.

Hubert x Johanna van Zuijlen

Wapens van Hubert I en Johanna van Zuijlen, volgens de Wapenkaart bij Voet van Oudheusden

We komen nu eindelijk in Voets relaas bij een in de oorkonden nawijsbare Van Bosinchem, Hubert. Hij wordt tussen 1191 en 1213 vermeld. Bij Voet overleed hij in 1205 na een 30-jarige regering. Deze Hubert ‘nam tot eene Vrouwe Johanna, Dogter van Heer Zweer van Zuilen’, waarbij hij twee zonen won: Jan, stamvader van de heren van Culemborg, en Zweder, die Vianen voor zijn erfdeel kreeg. Deze Zweder bouwde daar, aldus Voet, in 1213 zijn slot en voerde, naar het wapen van zijn moeder, ‘drie Zuilen van Sabel op een Zilver Schild’. Ook zijn broer Jan, die overigens nooit bestaan heeft en aan wie Voet dingen toeschrijft die op het conto komen van de latere heer Jan die Culemborg in 1318 stadsrechten verleende, verliet ‘zyns Vaders Wapen … en heeft het Wapen zyner Moeder Johanna van Zuilen aangenomen, dog in Couleur eenigszins verandert: stellende drie Roode Zuilen in een Schild van Goud’. Deze Jan stichtte volgens Voet in 1240 de Barbarakapel.

Voet gaat hier flink de mist in. De echte Hubert had namelijk geen Jan en Zweder als zonen, maar een zoon Steven. Het is in werkelijkheid deze Steven geweest die met een dochter Van Zuilen trouwde en wiens zonen Hubert en Zweder als stamvaders van de heren van Culemborg en Vianen kunnen worden aangemerkt. Voet noemt Steven wel, in het jaar 1225, maar houdt hem voor een broer van de door hem opgevoerde Jan. ‘Hy was by den Bisschop Otto zeer bemind’, zo schrijft hij over hem. Steven, die ‘schenker’ (pincerna) van de bisschop was, zien we nog tot 1249 voorkomen in de oorkonden.

Stamboom van de Heren van Culemborg met jaren van vermelding

De oudste leden van de familie van Bosinchem in generaties (klik voor vergroting)

Voor de tweede helft van de dertiende eeuw spoort Voet redelijk met de werkelijkheid. ‘Huibert, de Tweede van dien Naem, … was de Vierde Heer van Culemborg. Hy nam tot eene Huisvrouwe de Dogter van Henrik, Heer van Voorn en Burggrave van Zeeland, daer hy een Zoon by wan ook Huibert genaemt; Zweer van Culemborg in zyne Origines [7] steld, dat de naem van deeze Vrouwe is geweest Margareta; Heer Huibert bouwde tot versterking een Kasteel aen de westzyde der Stad benedendyks, daer men na Golberdingen gaet, zynde de plaets buiten en benevens de Stads Cingel, alwaer het gestaen heeft, als nu een boomgaard. Dit Slot, of Kasteel, is naderhand afgebroken en een ander gebouwt aen de oostzyde der Stad’. Volgens Voet overleed Hubert in 1272.

Huberts zoon was ‘de derde van dien naem’. Voet schrijft over hem: ‘Hy was schenker van den Bisschop van Utrecht, welk ampt hy gekoft had van den Grave van Cuik, en is van doe af het zelve aen zyne nazaeten gebleven …. Tot eenen Huisvrouwe nam hy Geertruid, Dogter van Jan den Negenden Heer van Arkel, en wan daer by een Zoon, welken hy Jan noemde, benevens twee Dogters; de Oudste gaf hy ten huwelyk den Grave van Gooy, de Tweede of Jongste aen den Ridder Gysbrecht van Caets. Heer Huibert heeft zyn Kasteel, dat doe nog buiten de Golberdingsche Poort stond, in den Jaere 1281 verkoft aen Reinald Grave van Gelre voor hondert ponden Hollands, onder voorwaerde dat Hy en zyne Erven dit Kasteel van den Grave van Gelre te Leen zouden houden ten Zutvensche Rechten.’ Volgens Voet overleed Hubert in 1296, in werkelijkheid enkele jaren later. Niet hij, maar zijn grootvader Steven was de eerste die met het bisschoppelijke schenkambt beleend werd. Hij wordt als zodanig al in 1224 genoemd.

 

Op Sint Niclaes Dag

Huberts zoon Jan verleende Culemborg in 1318 stadsrechten, en met hem rond ik dit artikel af dat slechts bedoeld is u te helpen mythe en werkelijkheid rond de Van Bosinchems wat uit elkaar te houden.

Jan nam ten huwelijk ‘vooreerst Margariet, de eenige Erfdogter van Gerrit Heer van Maurik, en wan daer by een Zoon Huibert genaemt, die na ‘t overlyden van zyn Vader wierd Heer van Culemborg. Door dit huwelyk quamen de Heerlykheden van Maurik, Eck en andere goederen aen Culemborg; dog de Hooge Jurisdictie is aen Gelderland overgegaen’.

Na de dood van zijn eerste gemalin nam Jan ‘voor zyne tweede Huisvrouwe Petronella, Dogter van Zweer Heer van Abcoude, daer hy een Zoon by wan’, die – zo meende Voet – heer van Schonauwen en Woudenberg werd. Voor Woudenberg klopt dit inderdaad, maar niet voor Schonauwen, dat immers bezit was van Jans oom Dirk Splinter en zijn nazaten.

Huwelijken Culemborg - Abcoude

De beide huwelijken van Jan van Bosinchem, op de wapenkaart bij Voet, met gearceerde kleuraanduiding

Heer Jan bouwde voor 1310 de Barbarakapel. Deze werd in dat jaar parochiekerk, toen Culemborg kerkelijk van Beusichem werd losgemaakt. Op ‘Sint Niclaes Dag’, 6 december 1318, gaf heer Jan aan de poorters van Culemborg het eerste ons overgeleverde stadsrecht. Het handvest werd medebezegeld door Jans zoon Hubert, zijn achterneef Zweder van Vianen, zijn zwager Gijsbrecht van Kaets en twee andere ‘Magenof familieleden: Johan van Lienden en Gerard van Rossem. Jan stierf in 1322, en werd opgevolgd door zijn oudste zoon Hubert Schenk van Culemborg.

Huwelijken Culemborg - Abcoude

Jan’s huwelijken in dezelfde kleuren, in ‘de affcompste’ (ahgc, inv. 1339)

 


Het bovenstaande artikel verscheen in 1993 in ‘Culemborgse Voetnoten’ no. 10.

De tekst is op een enkel punt gecorrigeerd (Jan van Culemborg, zoon van Johan van Bosinchem uit diens tweede huwelijk, was namelijk geen heer van Schonouwen) en van nieuwe illustraties voorzien.

In de ‘nabeschouwing’ hieronder nog enkele aanvullingen en noties uit sedertdien verkregen inzichten.


 

‘Boeck mitte schilderyen’

De geslachtslijst van de heren en graven van Culemborg die Voet ons voorschotelt, is afkomstig uit de de ‘Genealogie te Hooff’, die graaf Floris I omstreeks 1590 had laten opstellen. Deze officiële hofgenealogie kennen we als ‘het boeck mitte schilderyen’, uit het artikel van Pieter Beltjes (Voetnoot 1994-11/12) over een ‘merkwaardig wapen’ op een portretpenning uit 1590 van de jonggraaf Floris II van Pallandt. Op deze penning wordt het gebruikelijke Culemborg-wapen, gedeeld met van de Lek, gecombineerd met de ‘verre voorouderlijke’ wapens van Beusichem, Teisterbant en Acquitanië.

Dit grafelijke ‘boeck mitte schilderyen’, met 55 door Nicolaes de Kemp geschilderde portretten van de gepretendeerde voorouders van graaf Floris I, bevindt zich sinds 2011 in de collectie van het Rijksmuseum, en is daar op de website beeld voor beeld te bekijken.

De tekst zelf staat als ‘D’ Affcompste van de Edele Heeren en van Cuylenborch’ in het in 1719 uitgegeven tweede deel van de ‘Historie ofte beschryving van ’t Utrechtsche bisdom’, door van Hugo Franciscus van Heussen en Hendrik van Rijn, p. 562 e.v.

Over de ‘familiekroniek’ van graaf Floris I van Pallandt heeft Mei Jet Broers twee artikelen geschreven:

Cover Virtus en Bulletin Rijksmuseum

Wapens en wapenkleuren

Het oude wapen van de ‘van Beusichems’ was een geschuinbalkt wapen, of eigenlijk drie rode schuinbalken op een gouden schild.
De wapenkaart bij Voet’s ‘Historische Beschryvinge’ geeft het wapen op de juiste wijze, nl. links-geschuinbalkt, terwijl het ‘het boeck mitte schilderyen’ de schuinbalken der Bosinchems andersom plaatst.
De zonen van Steven van Beusichem (verm. 1213-1249) verlaten dit wapen en voeren voortaan het wapen met de zuilen van hun moeder: de Vianens drie zuilen zwart (sabel) op zilver en de Culemborgs naar hun oude Bosinchem-kleuren drie zuilen rood (keel) op goud.
Het originele Zuilen-wapen, zoals dat gevoerd werd door de heren van Zuilen, van Anholt en van Abcoude, was echter drie zilveren zuilen op een rood schild.
Op de wapenkaart bij Voet zien we het wapen van Peronele dan ook verkeerd afgebeeld, namelijk gedeeld, zoals later met de leeuw van Gaasbeek. Dit wapen werd echter pas mogelijk door het huwelijk tussen Peronele’s neef Gijsbert van Zuijlen, heer van Abcoude en Wijk bij Duurstede, met Johanna van Horne, vrouwe van Gaasbeek.

Wapens Beusichem en Zuijlen

De wapens van de heren van Beusichem en Zuijlen in het wapenboek Beieren van Claes Heynenzoon (1405)

 


Noten:

1. E.N. Palmboom, Het kapittel van Sint Jan te Utrecht. Amsterdam 1992, p. 334, noot 105 en 106. [↑]

2. A.W.K. Voet van Oudheusden, Historische Beschryvinge van Culemborg. Utrecht 1753, p. 1-23. [↑]

3. P.G.F. Vermast, ‘De heren van Goye’, in: De Nederlandsche Leeuw, 66 (1949), en J.A. Coldewey, De heren van Kuyk (1096-1400). Tilburg 1981. [↑]

4. M.J. van Lennep, ‘De heren van Buren in de dertiende en vroege veertiende eeuw’, in: Culemborgse Voet-noten 1993-10. [↑]

5. P.G.F. Vermast, ‘De Heeren van Bosinchem voor het jaar 1300’, in: Bijdragen en Mededlingen Gelre, 53 (1953), en A.W.E. Dek, De adellijke gesclachten Van Culemborg en Van Vianen, …, in: De Nederlandsche Leeuw, 92 (1975). [↑]

6. D. Dunlop, ‘De heren van Bosinchem’, in: De Nederlandsche Leeuw, 94 (1977), kol. 302-304. [↑]

7. Sweder van Culenborch, ‘Origines Culenburgicae’, in: Antonius Matthaeus, Veteris Aevi Analecta III (Den Haag 1738), p. 589-656. [↑]

Reacties zijn gesloten.